(Door Wilma van Klaveren, 5-1-23)

Als een dakloos mens sterft, volgt vaak een eenzame begrafenis. Op het graf komt geen steen, geen naam. Hulpverleners zijn soms getuige bij de uitvaart en de straatpastor kan enkele woorden spreken die het bestaan van de overledene recht doen en perspectief geven.

In de tuin van het Museum Catharijneconvent in Utrecht staat een boom. Het is er rustig. Ik zit er graag even en hou van dit stille plekje, midden in de drukke stad. De boom is enkele jaren geleden gedoopt tot Levensboom. In de boom hangen naamplaatjes. Daarop staan de namen van overleden dakloze mensen, die op deze manier toch een blijvende plek hebben.

Als ik er vandaag zit schuift er een man naast mij op het bankje. Overduidelijk iemand die op straat leeft, gezien zijn kleding, zijn sliertige haren en een  geur die verraadt dat een dagelijkse douche niet direct tot zijn mogelijkheden behoort. We zitten samen naar de boom te kijken en maken een praatje. We stellen ons aan elkaar voor. ‘Absalom’, zegt hij terwijl hij me de hand schudt, met een blik op de boom. ‘Da’s een mooie naam’ knik ik, en vraag hem of dat de naam is die zijn ouders hem gaven of dat hij de naam voor de gelegenheid noemt. Hij kijkt me vorsend aan en schatert het dan uit: ‘U heeft me door én u heeft gevoel voor humor!’ Daarna vertelt hij me dat hij ziek is. Heel ziek. Alvleesklierkanker. ‘Dus ja, dan weet u het wel hè. Binnenkort hang ik daar ook, in die boom, net als Absalom’, zegt hij, refererend aan de bijbelfiguur die aan zijn haren in een boom bleef hangen, hetgeen zijn dood werd.

Samen bekijken we de naamplaatjes, die er al hangen. Namen met een geboorte- en sterfdatum. Veel jonge mensen. ‘Oud word je niet op straat’, is zijn droge conclusie. ‘En’, wil ik toch weten, ‘welke naam komt er voor jou te hangen? Absalom, of de naam die je van je ouders kreeg?’ ‘ Tja, mijn ouders’, zucht hij. ‘Van mijn vader heb ik geen idee. Kan iedereen geweest zijn. Mijn moeder verzon mijn naam. Naar haar vader. Allemaal keurig hoor. Behalve dan dat slippertje met een onbekende man. Verder een net gezin, keurig gedoopt in de kerk. Maar in mijn leven had ik pech. Teveel en te vaak. Dus eindig ik hier. Na tien jaar onvervalst leven op straat. Mijn moeder is al jaren dood. Ook kanker. Slechte genen kennelijk’. Hij ratelt door, terwijl ik peizend bij de boom sta. Dan wordt ook hij stil en staan we daar samen een tijdje. De naambordjes bewegen zachtjes in de wind. Ik twijfel over doorvragen naar zijn familie. Of zal ik nog iets vragen over God? Over een leven na dit leven?

Ineens loopt hij weg. De onrust van het straatleven in zijn lijf. Gaan, gaan, gaan… Zolang het kan. Maar ik laat hem niet zomaar gaan. ‘Absalom!’, roep ik hem na. ‘Mag ik je bezoeken als je hier straks hangt? En zo ja, op welke naam dan?’ Maar hij steekt alleen een arm op, zwaaiend zonder om te kijken. Toch zie ik het, net voor hij de poort uitloopt: zijn opgestoken duim.

Het maakt niet uit. Gedenken zal ik hem, telkens als ik hier kom. Absalom.

Eerder in andere versie verschenen in het Vakblad voor Contextuele Hulpverlening jrg. 23 (3).

1 reactie op “Absalom”

  1. Wilma….ik ken dat plekje en de boom. Het raakte me! Absalom…..ook ik zal aan hem denken als ik daar nog eens kom. Hoe eenzaam en verdrietig! Waar verdienen wij het aan dat we niet zo als ” Absalom” hoeven te leven…..

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *