(Door Peter Sierksma, 3-11-21)

Begin 2001 voer ik met een zeilschip, een driemaster, in de kille wateren van Antarctica. Overdag was het iets onder nul, ’s nachts min 20 graden. Dat was extreem warm voor een zomer op de Zuidpool, hoorde ik Eef, de gids aan boord, zeggen. Verwarrend. Want voor Europese begrippen voelde het aan als, gewoon, lekker mooi helder winterweer. Zo’n dag waarop je uren zou kunnen schaatsen.
Zelden ben ik zo onder de indruk van de natuur geweest als daar en toen. Ik zag de fraaiste gletsjers en ijskastelen van meer dan dertig meter hoog en genoot van het gewaggel van hele groepen stinkende pinguïns en brullende zeeleeuwen.
We bezochten ook een paar stations waar wetenschappers onderzoek deden naar de opwarming van de aarde. Een groep Oekraïeners hield zich nog altijd bezig met het terugdringen van het gat in de ozonlaag en elders waren Engelse wetenschappers in de weer met ijsmonsters en ander ongedierte.
Op ons schip, de Europa, werd ook onderzoek gedaan. Iedere dag werd het water gepeild en de temperatuur gemeten. Alles netjes genoteerd in het logboek van de kapitein en niet te vergeten in het digitale schriftje van de bioloog, althans, van iets dat nog het meeste op een laptop leek. Maar wat er ook gebeurde, alles voelde behalve fascinerend vooral nog als ‘abstract’ en heel ver weg.
Totdat ik op een ochtend met de rubberboot een klein eilandje voor de vaste kust van het schiereiland bezocht. Peterman Island heette het. Een ruige plek, een oerlandschap, enkel aan pinguïns en skua’s (Grote Jagers) voorbehouden. Ik zag sneeuw en mos en steen en hier en daar wat stukken eeuwig ijs. Alsof ik getuige van een der eerste scheppingsdagen was. Maar wat ik niet wist was dat het eiland een jaar eerder nog volledig onder ijs verscholen lag. Voor Eef, die het gebied al meerdere malen eerder had bezocht, een grote schok. Ze was er dagen lang van slag van. Dit was het begin van het einde. Het einde van de permafrost.
Alarmklok
Ik ben dat beeld nooit meer vergeten en dacht eraan toen vijf jaar later Al Gore de alarmklok luidde met zijn ‘Ongemakkelijke waarheid’. En daarna bij ieder noodbericht dat volgde. En nu praat de wereld verder in Glasgow en vraag ik me zomaar af of er daar ook mensen zijn die voor ze hun hotel verlaten nog even denken aan Jeremia (‘Wee u, ik zag de aarde, ze was woest en doods’), Ezechiël (‘Bergen zullen wegzinken, bergwanden neerstorten, stadsmuren in puin vallen…’) of aan die ene, inmiddels ook al oude, eigentijdse profeet Bob Dylan die ooit zong dat het binnenkort wel eens heel hard zou kunnen gaan regenen.
De vraag stellen is hem beantwoorden: hebben wij een halve eeuw na de maanlanding de moed om als mensheid op aarde een kleine stap terug te zetten ten einde de geschiedenis een gigantische dienst te bewijzen? Of denken wij nog steeds vol optimisme in termen van groei en vooruitgang en het zal onze tijd wel duren?
Na ons de zondvloed? Ach lief Heerke, ontferm U over ons.
Dat we allemaal, hoe klein ook misschien, een bijdrage zullen moeten leveren om het tij, zo mogelijk, te keren. Onze verantwoordelijkheid hierin te nemen, op wat voor gebied van ook. Het kan! Daar ben ik van overtuigd.!
Dank je, Peter!