(Door Mariecke, 2-3-22)

Het is nog maar een paar dagen geleden dat het Russische leger Oekraïne binnenviel. Op TV zie ik steeds dezelfde hoofden. Dat van Poetin die oorlogstaal uitslaat en schijnbaar onbewogen in de camera staart. De hoofden van Zelensky, Johnson, Stoltenberg, die stevige taal terugspreken. Maar als ik mijn ogen dichtdoe zie ik het gezicht van Stas, de enige Oekraïner met wie ik in mijn leven aanzienlijk wat tijd heb doorgebracht.

Ik ontmoet Stas in 2013, als ik voor mijn werk naar Kiev moet. Hij zal de gids zijn van de vijfdaagse wandeltocht door de Karpaten die ik aan mijn werkbezoek vastknoop. Ik zie hem voor het eerst bij ons vertrekpunt in de stad Ivano-Frankivsk, helemaal in het westen. Hij ziet er heel anders uit dan ik verwacht had. Met zijn lange lijf, blonde haar en felblauwe ogen zou hij ook Jelle of Bauke hebben kunnen heten. Hij is ook veel jonger dan ik gedacht had: begin twintig. Er hebben zich geen andere deelnemers gemeld, dus Stas en ik gaan met ons tweeën op pad.

Deze tocht moet uitwijzen of ik iemand ben die van bergwandelen houdt, wat ik hoop, of dat ik alleen maar iemand ben die graag iemand zou zijn die van bergwandelen houdt. Ook dat is mogelijk. Die eerste dag wordt dat meteen flink op de proef gesteld. Wie weleens in de bergen heeft gelopen, weet dat de eerste dag doorgaans het zwaarst is. Dan moet je zorgen dat je hoogte krijgt, dus je bent alleen maar aan het stijgen. Al na een half uur krijgt psalm 121 hele nieuwe dimensies voor me. Ik hef mijn ogen op naar de bergen, waar komt mijn hulp vandaan? Mijn hulp komt voorlopig van de twee nordic walking stokken die ik speciaal voor deze bergtocht heb aangeschaft. Stas loopt, soepel als een berggeit, al zo’n honderd meter voor me uit op de helling als ik die stokken tevoorschijn haal en, in de hoop dat hij het niet ziet, snel nog het prijskaartje verwijder. Bij iedere stap plant ik mijn stok zo diep mogelijk in de alpenweide waar we ons bevinden en hijs ik mezelf steunend omhoog.

Als je samen de bergen in gaat is het belangrijk dat je een klik hebt, zeker als je maar met twee mensen op pad bent. Stas en ik hebben totaal geen klik. Ik ervaar hem zoals ik tot dan toe de meeste Oekraïners ervaar: stug, gesloten, onbenaderbaar. Af en toe probeer ik een gesprek aan te knopen. Meestal antwoordt hij met woorden van één lettergreep, soms alleen met een schouderophalen.  Ik vraag hem wat hij voor werk doet. Hij doet iets bij een transportbedrijf. Ik vraag hem of hij het leuk vindt. Nee. Waarom niet? Het is alleen maar om geld te verdienen, vertelt hij na enig aandringen, zodat hij er ’s zomers met vrienden op uit kan naar de échte bergen. Wat zijn, vraag ik, terwijl ik mijn plakkende shirt van mijn rug trek en probeer de kramp in mijn kuit te negeren, échte bergen? Hij bedoelt bergen van minstens 3 000 meter hoog in de Alpen of de Pyreneeën − niet de Hoverla die wij de volgende dag zullen aandoen en die met 2 061 meter de hoogste top van de Tsjornohora, de Oekraïense Karpaten is. Dat is voor hem maar kinderspel. We lopen in stilte verder.

Als we later op de dag ons avondeten naar binnen lepelen voor de tent, vraagt hij opeens iets aan me, helemaal uit zichzelf. Het komt zo onverwacht dat ik me bijna verslik in mijn rijst. 

“Zijn er in Nederland ook bergen?”

Ik denk na. Voor mijn geestesoog verschijnen de Lemelerberg, waar ik ooit met een schoolreisje was, en de Amerongse Berg, waar ik weleens wandel op zondagmiddag. Bulten met grootsheidswaanzin zijn het. We hebben eindelijk een aanknopingspunt voor een gesprek, maar ik besluit eerlijk te zijn.

“Nee, er zijn in Nederland geen bergen.”

“Helemaal niet?”

“Nee.”

Hij lijkt me ongelovig aan, en ik meen in zijn blik ook iets van verwijt te zien. Alsof het mijn schuld is dat Nederland zo plat is.

“Wat is dan,” wil hij weten, “het hoogste punt bij jou in de buurt?”

“Die rottige verkeersdrempel in de schoenerstraat.”

“O.”

We eten weer verder in stilte.

Er zijn uitzonderlijke omstandigheden voor nodig om ons een beetje nader tot elkaar te brengen. De derde nacht brengen we door op een weide onder een bergkam, naast een meertje. Het weer is omgeslagen, donkere wolken pakken zich samen en als we eenmaal in onze slaapzak liggen begint het te onweren. Het onweer is van een totaal andere orde dan ik ooit heb meegemaakt. In de bergen ben je niet onder, maar ín het onweer. Bliksem en donder buitelen over elkaar en ik ben nog nooit zo bang geweest. Ik bid achter elkaar door het Onze Vader, raak in de war, begin opnieuw, raak weer in de war. Hoewel ik niet denk dat God zo werkt, begin ik toch te vrezen dat mijn gestuntel gevolgen zal hebben voor mijn overlevingskansen.

Stas heeft zijn eigen problemen. Hij was er van uitgegaan dat wij een tent zouden delen en was not amused toen ik de eerste avond mijn lichtgewicht eenpersoonstentje tevoorschijn haalde. We fabriceren elke avond iets voor hem met een poncho en wandelstokken. De eerste nachten ging dat nog wel, maar deze derde nacht giet het van de regen en krijgt hij het bovendien aan de stok met een zwerfhond die per se ook onder de poncho wil liggen. Als de hond hem bijt en als ik voor de tiende keer struikel over het ‘uw wil geschiede’, is de maat vol en laat ik hem genadig toe in mijn tentje. Het past maar net. Als de één draait, moet de ander ook. Er is beslist minder afstand.

Ik denk deze dagen veel aan Stas. We zijn allebei bijna tien jaar ouder. Zou hij nog in Oekraïne wonen? Dan mag hij er nu niet meer uit. Zou hij in gevaarlijk gebied wonen? Maar de bommen komen helemaal tot in Ivano-Frankivsk, er is in Oekraïne alleen maar onveilig gebied. Misschien heeft hij ook wel een wapen opgehaald bij de dichtstbijzijnde kazerne. Misschien is hij wel in het leger gegaan. Ik denk vooral aan de verschillen tussen ons. Ik kom uit een land dat in meer dan één opzicht vlak is. Een land dat is gladgestreken door 77 jaar vrede. Waar mensen ook hun sores hebben, maar waar niet een constante dreiging van je vraagt dat je stug en onbenaderbaar bent, omdat je dat op een dag misschien nodig zult hebben. Dat je investeert in ondoordringbaar zijn. Ik woon in een land waar een glimlach weinig kost. Een land dat mensen produceert die eenpersoonstenten kopen.

Ik kan nog steeds mijn bergen kiezen. Stas niet meer. Waar komt zijn hulp vandaan?

2 reacties op “Op naar de bergen”

  1. Daar word ik stil van, Mariecke! Niet voor te stellen….wat een leed! Het is geen ogenblik uit je gedachten. En wat is onze opdracht hierin? Makkelijk zingen: welkom thuis! Als je honger hebt of dorst….of vluchteling. Ik worstel ermee…..wat moet ik doen….waar, hoe kan ik helpen? Hoop dat God mij hierin de weg wijst!

Laat een reactie achter op Netty Vreeken Reactie annuleren

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *